We hebben al eerder aandacht besteed aan de verwikkelingen tussen het Jeroen Bosch Ziekenhuis en Alert Life Sciences Computing. Vorige week deed het Hof Oost-Brabant uitspraak in hoger beroep in deze kwestie. En waar de Rechtbank in eerste instantie een onbevredigende maar navolgbare uitspraak deed, doet het Hof het omgekeerde.
De uitspraak is om meerdere redenen lezenswaardig. Allereerst vooral omdat er voor Nederlandse begrippen uitvoerig uit de overeenkomsten en correspondentie tussen procespartijen geciteerd wordt. Dat levert een leuke inkijk in de onderliggende stukken op. In het kort de feiten:
Het Jeroen Bosch Ziekenhuis heeft zich in de zomer van 2007 voorgenomen in de toekomst volledig papierloos te gaan werken voor wat het de patiëntendossiers en de administratieve afhandeling van de zorg betreft. Met het oog daarop is JBZ in zee gegaan met de Nederlandse dochter van het Portugese Alert Life Science Computing (hierna: Alert). Een van de factoren die het Jeroen Bosch Ziekenhuis over de streep trok was dat het pakket van Alert al succesvol was geïmplementeerd bij een aantal Portugese ziekenhuizen.
Partijen gaan bij de contractering niet over één nacht ijs en brengen in juli 2008 een raamovereenkomst tot stand. Raam- en mantelovereenkomsten zijn een gebruikelijk vehikel voor langlopende, complexe ICT-transities. Zeker in een geval als dit waarbij er gefaseerd een nieuw systeem wordt ingevoerd. Gaandeweg blijkt, zoals wel vaker voorkomt, dat de eerder afgesproken planningen niet worden gehaald. De uit oktober 2008 stammende projectplanning wordt in december 2010 contractueel bijgesteld op basis van een in juli 2010 herziene planning. Daarbij wordt de datum van complete invoering van het systeem, met inbegrip van de essentiële koppelingen naar de facturatiesystemen van het ziekenhuis op 1 februari 2012 gesteld. In de raamovereenkomst is overeengekomen dat de processen van het ziekenhuis per 1 januari 2012 papierloos uitvoerbaar moesten zijn.
Het lukt Alert niet om een voor acceptatie vatbaar systeem op te leveren en de sfeer tussen partijen verandert. Nieuwe planningen worden besproken, waarbij juist vanuit het Jeroen Bosch Ziekenhuis wordt aangegeven dat de planning niet realistisch is, iets wat Alert betwist. Ook de financiële condities worden bijgesteld, dat laatste ten voordele van Alert omdat het bedrijf door de economische crisis (die in Portugal harder heeft toegeslagen dan in Nederland) in moeilijk vaarwater is gekomen. Maar ook het vertrouwen in het vermogen van Alert zakt weg, wat blijkt uit het inroepen van expertise van buitenaf. Omgekeerd eist Alert dat het Jeroen Bosch Ziekenhuis de projectmanager vervangt.Echt grimmig wordt het in de zomer van 2011 als Alert wordt medegedeeld dat de toekomst van het project op het spel staat en dat er een laatste kans wordt geboden als het zich onvoorwaardelijk aan een aantal eisen committeert. Alert doet dat niet en in oktober 2011 beroept het Jeroen Bosch Ziekenhuis zich op het fataal zijn van de termijn van 1 januari 2012 en ontbindt de overeenkomst.
Kern van het geschil is of het ziekenhuis deze bevoegdheid had en of die terecht is ingeroepen.
De Rechtbank oordeelde dat door de bijstellingen van de planning en de serieuze discussies over verdere bijstellingen dat die datum van 1 januari 2012 niet zo fataal was als oorspronkelijk overeengekomen. En dat er dus geen grond voor ontbinding van de overeenkomst was, maar wel voor beëindiging met een schadevergoeding voor Alert. Iets wat tot grote opschudding leidde in de zorg. Meebewegen met een tekortschietende leverancier bleek het weggeven van een initieel sterke juridische positie te zijn.
Het Hof ziet dit echter anders en maakt een vrij unieke draai: het oordeelt dat omdat de bijgestelde planning van oktober 2010 niet werd nageleefd door Alert, de oorspronkelijke planning uit de raamovereenkomst van 2008 herleefde. En dat het Jeroen Bosch Ziekenhuis zich terecht op het fataal zijn van de termijn van 1 januari 2012 beriep. En hoe bevredigend dit resultaat ook mag zijn voor een partij wiens geduld danig op de proef was gesteld, roept dit toch vraagtekens op. En wel dusdanig grote dat het niet zeker is of deze lijn door andere gerechtshoven en/of de Hoge Raad zal worden gevolgd. De redenering dat een oude, later door beide partijen bijgestelde planning, weer voor de voeten van een tekortschietende leverancier kan worden geworpen, schept namelijk omgekeerd wel heel veel onzekerheid voor leveranciers. Juist bij trajecten waar bij aanvang al over een periode van vier jaar wordt gesproken is het bijna onontkoombaar dat planningen gaan wijzigen. Inzichten in de materie schrijden nu eenmaal voort. Het Hof had er ook voor kunnen kiezen aan te knopen bij de overeengekomen wijzigingen van de planning en de uitspraak van de Rechtbank in stand te laten maar de toegekende schadevergoeding te matigen of zelfs te schrappen. Onnavolgbaar daarbij is dat het Hof, juist vanwege het feit dat Alert niet in wilde stemmen met een verdere bijstelling van de planning, Alert geen beroep op deze voorstellen vanuit het Jeroen Bosch Ziekenhuis gunt om te onderbouwen dat de datum van 1 januari 2012 niet zo hard was als ooit overeengekomen.
Daarom denk ik niet dat er precedentwerking zal uitgaan van deze uitspraak en acht ik de kans dat bij een eventueel cassatieberoep de Hoge Raad hier toch weer een andere kijk op zal hebben, groot. Hoe dan ook, het arrest van het Hof in dit dossier illustreert opnieuw het belang van het in lijn houden van contractuele afspraken met de werkelijkheid van de uitvoering. Juist vanwege het uiteen drijven van de juridische en de praktische werkelijkheid, ontstond er voldoende onduidelijkheid die voer vormde voor een gecompliceerd, duur en nu al vrij langlopend conflict, waarbij vermoedelijk het einde nog niet in zicht is.. Kosten die dit traject met zich brengt konden worden voorkomen met het voeren van een betere regie van de uitvoering en het bijbehorende contractmanagement.