De kortgedingrechter te Den Haag deed op 11 maart 2015 een belangwekkende uitspraak waar in de wettelijke verplichting voor telecommunicatiedienstverleners om verkeersgegevens langdurig op te slaan en beschikbaar te houden voor opsporingsdiensten onverenigbaar met hoger (Europees) recht verklaarde. Dit leidt tot een spagaat voor de telecommunicatiedienstverleners.
Tot vandaag kenden wij in Nederland een zogenaamde bewaarplicht. Dit betekent dat telefonie- en internettoegangsdienstverleners van alle telefoongesprekken, e-mails en dergelijke vast moeten leggen wie de verzender en de ontvanger zijn en wat hun eventueel bekende locaties zijn, om later opgevraagd te kunnen worden door opsporingsdiensten. Die daar gretig gebruik van maakten, jaarlijks vonden er miljoenen bevragingen op. Tegenstanders hiervan waren altijd van mening dat daarmee iedere Nederlander bij voorbaat als verdachte werd bestempeld en dat dit een onaanvaardbare inbreuk op de persoonlijke levenssfeer oplevert. De rechter is hier in kort geding in meegegaan.
Als eerste betekent deze uitspraak niet onmiddellijk dat de bewaarplicht definitief het veld zal ruimen. Uitspraken in kort geding kunnen in een bodemprocedure teruggedraaid worden, de benaming voorlopige voorziening is veelzeggend in dit kader. Op de echt lange termijn valt moeilijk in te zien dat de bewaarplicht in zijn huidige vorm blijft bestaan, ook al zal niet iedere Nederlandse rechter aandurven van de Haagse rechtbank nu heeft gedaan, in het licht van de Europese jurisprudentie is bijna onontkoombaar dat als de minister van Veiligheid en Justitie doorzet deze op Europees niveau nul op rekest zal halen. In de tussentijd zou de bewaarplicht echter wel degelijk nog even kunnen herleven, met de bijbehorende lasten voor telecommunicatiedienstverleners. Daarnaast ontstaat nu de vraag of dienstverleners die verkeersgegevens nog wel blijven vastleggen nog wel in overeenstemming met de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) handelen. Want staat dit soort verwerkingen wel toe als er bijvoorbeeld een wettelijke plicht bestaat, maar deze is nu juist door de rechter buiten werking verklaard. Consequentie van deze uitspraak is dan ook dat uit hoofde van de Wbp er nu een vernietigingsplicht ontstaat daar waar er eerst een opslagverplichting bestond.